04/02/2010

Het is een oud idee dat er twee soorten schrijvers zijn: de egels en de vossen. Er is een fragment van de Griekse dichter Archilochus  “de vos weet vele dingen, de egel weet één groot iets”. Egels zien de wereld door het prisma van één allesoverheersend idee. Ze hebben een fundamenteel en uniek inzicht. Intuïtief of deductief, een vondst of een gave, een ontdekking of een uitvinding: meestal is het een mengeling van beiden maar altijd bezitten ze en zijn ze bezeten van een existentieel raadsel waarvan zij, vaak tot hun eigen verbazing en nog vaker tot hun eigen kwelling, de sleutel hebben. Ze hebben iets gezien, iets begrepen. Hun werk bestaat uit de missie om de code door te geven, of net het omgekeerde, omdat ze zo gevaarlijk of lastig is, het raadsel te verbergen. Vossen daarentegen zijn nieuwsgierige, verwonderde glaneurs. Ze surfen en pikken, ze vragen en blijven vragen, ze experimenteren en combineren, ze spelen en ze zoeken en als ze een antwoord vinden slaat de melancholie en ontgoocheling genadeloos toe. Maar een goede vos weet die droefenis  altijd te counteren met de lust om een nieuw spel te beginnen. Altijd opnieuw vertrekken ze naar nieuwe ontdekkingen, nieuwe avonturen. Typische egels zijn dan bv. Plato, Kierkegaard, Marx, Ibsen, Pirandello. Typische vossen Shakespeare, Aristoteles, Joyce.  Slechts weinigen zijn beide, volgens Isahia Berlin was Tolstoi een voorbeeld van een egelvos. We leven in een interessante tijd: als ik zie wat een fantastische kosmopolitische kippen Koen van Mechelen maakt, dan moet een egelvos ook levensvatbaar zijn.